Jonas was niet wat je noemt een doordeweekse kip. Geboren in een goed aangeschreven Brahma Meerzomig patrijskippenfamilie, bleek ze al wat ongewoontjes van zodra ze uit het ei rolde. In kippenmiddens geldt: degene die het langst zonder veren blijft op de schouders is een haantje. Dat was het geval bij haar, en dus werd ze Jonas genoemd. Maar al snel kreeg het kipje een groeispurt en werd de vermeende haan een schattig hennetje. Haar ouders ondernamen terstond een korte studieronde doorheen het arsenaal van gebruikelijke kippenamen, beginnend met jo- en eindigend op –nas. Misschien kon het euvel nog wel worden rechtgezet met een extra medeklinker, zo dachten ze. Maar ‘Johannas’ klonk te stijf en te Grieks. ‘Josefienas’ was dan weer veel te lang. Het bleef uiteindelijk gewoon Jonas.
Terwijl het gemiddelde kuiken zich bekwaamt in graantjes pikken, bleek Jonas al snel in andere dingen geïnteresseerd. Ze kon urenlang zitten kijken naar de ganzen in het belendende hok. Haar familie woonde in een gezellige ren achterin een tuin. Die laatste sloot aan bij het landgoed van een abdij, en de paters daar hielden (van) ganzen. Jonas keek toe hoe die uit de kluiten gewassen vogels hun vleugels uitstrekten, een aanloopje namen met die onhandige grote poten van ze en hoe ze dan sprongen van enkele meters wisten te maken. Dat wilde ze ook kunnen. Als haar ouders even niet toekeken, oefende ze de basistechnieken, en voor iemand er erg in had, zat Jonas in de kruin van de pereboom die centraal in het kippenhok stond. Van daaruit overzag ze de abdij met het ganzenhok, en de grasvelden achter haar eigen thuis. Langs hun hok liep een smal wegeltje dat tussen het opgeschoten gras richting de horizon meanderde.
“Wat zou er ginder nog allemaal zijn?”, dacht ze bij die aanblik. “Misschien wonen er wel kippen die heel erg ver kunnen springen.”
Haar ouders schudden meewarig de kam toen ze hen er om vroeg.
“Ach Jonas, waarom pik je niet gewoon je graantjes? Het is hier toch goed? Elke dag vers water aangelengd met wat abdijbier en knapperig graan, ecologisch verantwoord geteeld op een veld hier vlakbij. Wat wil een kip nog meer?”, probeerden haar ouders.
“Kom zus, laten we een wedstrijd houden!”, zei haar broertje. “Om het meest graan pikken. Wie verliest, moet morgenochtend kraaien.”
Maar Jonas’ hoofd stond niet naar pikken of kraaien. Ze droomde van ver springende kippen en tal van avonturen die achter de horizon op haar lagen te wachten. Ze wilde zelf de verst springende kip aller tijden worden, en dat moesten die Kippen Achter De Horizon haar leren. Ze wilde dat de kuikens in alle kippenrennen in de wijde omtrek zouden kakelen: “Wow, van springen, daar kan die Jonas wat van! Zo willen wij ook worden.”
En dus besloot ze het zelf uit te zoeken. Op een dag was het zover. Voor het ochtendkrieken trok ze haar warmste vederpakje aan en huppelde fluks de kippenren uit en de wijde wereld in. Ze besloot de avontuurlijke route te kiezen door het hoge gras in plaats van het platgereden pad dat het wegeltje toch wel was. Al snel kwam ze een humeurige muis tegen.
En dus besloot ze het zelf uit te zoeken. Op een dag was het zover. Voor het ochtendkrieken trok ze haar warmste vederpakje aan en huppelde fluks de kippenren uit en de wijde wereld in. Ze besloot de avontuurlijke route te kiezen door het hoge gras in plaats van het platgereden pad dat het wegeltje toch wel was. Al snel kwam ze een humeurige muis tegen.
“Dag muis!”, zei Jonas.
“Hmmm… hallo.”, gromde de muis.
“Weet jij of er kippen achter de horizon wonen, muis?”
“Geen idee, en ik geef er ook geen moer om.”, klonk het bars. En de muis liep snel door.
“Wat een brompot.”, dacht Jonas en ze trippelde verder.
Na een hele tijd kwam ze een fazant tegen.
“Hallo fazant!”, begon de kip. “Mag ik wat vragen?”
“Kan het snel?”, vroeg het beest. Ze gluurde boven de grassprieten heen en trok dan snel haar kop in. “Kan het snel, want ik moet ervan door, en jij zou dat beter ook doen.”
“Weet jij of er kippen wonen achter de horizon?”
“Oei, neen, helemaal geen idee, lieverd. Sorry, ik moet nu echt weg.” En de fazant stoof met haar kop laag over de grond weg, ritsel ritsel tussen het hoge gras.
Jonas besloot het pad terug op te zoeken. Daar zou ze toch meer dieren tegenkomen. Even later stond ze op het wegeltje. In de verte kwam een vos aanwiebelen.
“Misschien weet die wel wat over ver springende kippen.”, dacht Jonas. “Hallo! Hallo vos!”, riep ze om zijn aandacht te trekken.
“Hallo kippie.”
De vos leek haar wat glazig aan te kijken, als iemand die door het venster van een banketbakkerij naar de fraaiste taart ooit gemaakt staat te staren.
“Hmmm… ver springende kippen. Klinkt vervelend, een kip die ver kan springen.”, antwoordde de vos toen hij ernaar gevraagd werd.
“Oh, maar het is echt heel leuk, hoor.”, ging Jonas enthousiast verder.
“Okee dan.”, zei de vos likkebaardend. “Volg me, ik weet een plekje waar we rustig wat kunnen drinken. We zullen dat springen daar wat verder bespreken.”
“Hebben ze er ook abdijbier?”, vroeg Jonas.
“Euh… misschien wel. Er liggen elke dag wel andere restjes. De ene keer is dat wortelsap, en soms ook wel eens bier.”
“Klinkt tof!”
In de meeste verhalen zou de vos Jonas nu meegelokt hebben naar zijn hol om haar daar met huid en pluimen te verslinden. De meeste verhalen spelen zich dan ook af nét nadat er zich een enorm hongergevoel meester maakte van het van flinke hoektanden voorziene roofdier. Deze vertelling is lichtjes anders. De vos werd namelijk al meer dan vier dagen lang verscheurd door een honger van jewelste. Die dag was hij ’s morgens opnieuw opgestaan met dat vreselijk onbehaaglijke gevoel. Je tanden poetsen als je wat licht in je hoofd bent is geen sinecure, en dus had hij dat aan zich laten voorbijgaan. Hij was meteen het veld ingedoken en had zijn neus de lucht ingestoken. De wind was de vos die dag erg gunstig gezind. Al snel ving hij een vertrouwd geurtje op. Hij zette zijn vossenloopje, zijn ‘fox trot’ zeg maar, in en dat bracht hem langs een smal wegeltje door de velden tot aan een kleine, gezellige kippenren naast een ganzenhok en een abdij vol ganzenliefhebbende paters. Eens binnen verslond hij brutaal de haan, de hen en hun zoontje. Hij sleepte zich voldaan het hok uit. Wat een copieuze maaltijd was dat geweest! Hij had zelfs geen gaatje meer voor een dessert. Maar zijn keel was wat droogjes. Hij liep langs het wegeltje terug, op zoek naar een fris drankje. Daar kwam hij een kipje tegen dat op zoek was naar ver springende soortgenoten.
De vos en de kip gingen naar een stortplaats wat verderop, waar ze zich te goed deden aan allerlei frisdranken, likeuren en bieren. Ze bespraken de sprongkracht van kippen. De vos vertelde over een zoo vlakbij, waar hij door het gaas hoog springend gevogelte had gezien. Maar dat bleken geen kippen en zelfs geen kipachtigen te zijn. Jonas maakte dan weer vanuit haar expertise een sterkte-zwakteanalyse van de gans, iets wat de vos met grote interesse volgde. Tegen het vallen van de avond besloten beiden hun respectievelijke reizen verder te zetten.
De vos keerde terug naar zijn hol. Jonas was helemaal beneveld door het te weinig verdunde abdijbier. Haar kam was er van gaan hangen. Ze begaf zich wankelend naar de baan langs de stortplaats. Enkele meters verder werd ze gegrepen door een aanstormend nijlpaard dat een halfuur voordien was ontsnapt uit de nabijgelegen zoo. Het kipje overleefde het niet.
Het verhaal van Jonas zorgde voor veel beroering in de kippenwereld. Er werd flink op los gekakeld. Al snel heette het dat het dappere jonge kipje erop uit was getrokken om de gewelddadige dood van haar familie te wreken. Ze had zich flink geweerd en een vos of twee een oog uitgepikt, maar toen hadden ook de dassen zich in de debatten gemengd. De kuikens in alle kippenrennen in de wijde omtrek vertelden elkaar hoe ze stierf als een heldin, omdat ze graan (en vossenogen) kon pikken als geen andere kip ooit tevoren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten