Als blogger waan je je, poëet of niet, al snel Kloosgewijs een God in het diepst van je gedachten. Vooruitgestuwd door dat handvol unieke bezoekers, dat je site al dan niet opzettelijk aandoet, laat je je vermeend creatiefste en taalvirtuoze bedenksels los op het wereldwijde web. Het helpt dan als je gewoon heel veel gedachten genereert, zodat die overpeinzingen over opperwezens ergens verschrikkelijk diep achterin een donker hersenmagazijntje gebeuren. Want onvermijdelijk komt die aha-erlebnis die je terugbrengt tot de realistische proporties van een ordinaire taalknuppel van vlees en bloed.
Sinds mijn geboorte – en dat is toch al weer even geleden – duid ik het door middel van ondiepe greppels afgebakende gebied achter mijn ouderlijk huis aan als ‘de tuin’. Van medemensen die minder gespeend zijn van een sterke vorm van streektaal wist ik dat je diezelfde zone ook net zo goed ‘denof’ kan noemen. Dit geheel onbestraft, zo leek, want iedereen begreep gewoon wat je bedoelde.
Welnu, pas onlangs, na al die tijd, verwierf ik het inzicht dat ‘de hof’ meer is dan wat lokaal gebrabbel. ’t Is te zeggen: het ís lokaal gebrabbel. Maar dan ‘plaatselijk’ zoals in “het hele Nederlands taalgebied”. Schokkender was echter dat ‘hof’ met deze ontdekking voor mij zijn onzijdigheid en daarmee zijn geslachtsneutrale karakter verloor. Hét hof, dat was die plek waar zowel prinsen als prinsessen pirouettes konden draaien. Waar Arlecchino’s en Columbina’s samen de bühne bevolkten. Waar het niet uitmaakte of het geserveerde vlees dat van een Kapitale Keiler was of dat van een vrouwelijke soortgenoot. Hét kerkhof ook, waar enkel de verweerde zerken nog een genushint bevatten.
De wereld werd plots een pak complexer. Dé hof, zelfst. naamw. (m.). Dé doolhof ook… Schokkend.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten